In het ziekenhuis heerst het virus overal: van de IC tot in de koffiekamer - NRC

2021-12-27 05:10:47 By : Ms. Ashily Xiong

Vanwege het coronavirus werken onze medewerkers thuis.

N.B. Het kan zijn dat elementen ontbreken aan deze printversie.

UMC Utrecht Hoe zijn de ziekenhuizen eraan toe aan het einde van de vierde Covidgolf en in afwachting van Omikron? Personeel van het UMC Utrecht over het werken onder hoogspanning, en de zus van een IC-patiënt over haar ongevaccineerde broer. Foto’s door Ilvy Njiokiktjien.

„Doe open!” Janneke Ekelschot klopt op het raam, trekt de klep van de brievenbus omhoog en schreeuwt op volle kracht: „Doe. Open!”

Door het raam ziet ze licht branden; een computer die aanstaat. Janneke’s vader komt achter haar het tuinpad opgerend en haalt een reservesleutel uit zijn zak. Deur open, gang in. Zijwaarts schuifelen ze langs een brommer. Aan het eind van de gang steekt Janneke haar hoofd om de hoek van de woonkamer.

Haar broer (40) en zij (38) lopen de deur niet bij elkaar plat. Wel hebben ze geregeld contact. Maar nu neemt hij al anderhalve dag zijn telefoon niet meer op. De vorige ochtend om 10.21 uur las hij voor het laatst een WhatsApp-bericht.

Binnen ligt haar broer, plat op de bank. Hij ziet er grauw, grijs uit. Zijn ogen staan wijd open, maar hij is niet aanspreekbaar. Er staat schuim op zijn mond. Janneke schrikt, grijpt haar telefoon en belt 112.

De ernstigste Covid-patiënten zijn altijd acuut. Als je ze niet direct opneemt, gaan ze dood

„Zet hem rechtop”, luidt de instructie van de telefoniste. Samen met haar vader sjort ze haar broer – twee meter, 120 kilo – overeind. Ze propt een kussen in zijn rug. En dan stopt hij plots even met ademen. Janneke: „Ik heb geschreeuwd en hem hard door elkaar geschud.”

Drie ambulancemedewerkers, Janneke en haar vader tillen hem op de brancard. Buurtgenoten horen de ambulance met gillende sirenes wegrijden, richting het Meander Medisch Centrum in Amersfoort.

Als Janneke naar buiten loopt, ziet ze de telefoon van haar broer liggen naast het computerscherm. Nog geen drie meter van de bank waarop hij al die tijd heeft gelegen.

Wat deed de vierde Covid-golf met artsen, verpleegkundigen, patiënten en hun familieleden? Wat is de situatie in een academisch ziekenhuis waar code zwart op de valreep werd afgewend, terwijl ondertussen de Omikronvariant zich razendsnel over het land verspreidt?

In de vier weken voor Kerst liep NRC mee in het UMC Utrecht: op de spoedeisende hulp (SEH) waar patiënten in acute nood het ziekenhuis binnenkomen, op de intensive care (IC) voor Covid-patiënten en op twee speciale Covid-afdelingen waar patiënten worden verzorgd die te zwak zijn om thuis te herstellen maar (nog) te sterk om naar de IC te gaan.

Wie er rondloopt ziet dat het virus niet alleen patiënten treft, maar na twee jaar ook steeds dieper in de haarvaten van het ziekenhuis kruipt. Hoe Covid de onderlinge arbeidsverhoudingen, het werkplezier en de kwaliteit van de zorg onder hoogspanning zet. Intensivist Maarten van Eijk: „Het is moeilijk dat mensen die de medische wetenschap ontkennen later wel een beroep op ons doen om te overleven.” Verpleegkundige Annet: „Als er dan voor de zoveelste keer weer mensen staan te demonstreren, denk ik: wat doe ik hier eigenlijk?”

Glanzende gangen, zachtgeel linoleum. Op de tweede verdieping van het UMC Utrecht is het uitgestorven op zondagmiddag 14 november. Morgenochtend gaan hier in de C-vleugel de deuren open van een speciale corona-afdeling: 42 bedden voor patiënten van de ‘vierde golf’.

Verpleegkundige Yvonne Spetter (38) – rode lippenstift en versierde klompen – zwiept de deur van de koffiekamer open; een lokaaltje met wat tafels en een koffie-automaat. „Of hebben jullie zin in goede koffie? Dan loop ik naar de hal beneden.”

Spetter werkt op de mediumcare, waar ernstig zieke patiënten na operaties, alcoholvergiftiging of verkeersongevallen worden opgenomen. Vier maanden geleden had ze zich opgegeven voor de ‘inhaalzorg’; patiënten die eindelijk een nieuwe nier of hartklep zouden krijgen. „Nooit van de grond gekomen”, zegt Spetter. In plaats daarvan staat ze nu één dag in de week op de Covid-afdeling. „Ik vind het niet meer dan normaal dat ik een bijdrage lever.”

Het contrast met de eerste golf is groot, ziet ze. Het ziekteverzuim onder het verpleegkundig personeel in het UMC Utrecht is opgelopen tot 8 procent, bijna dubbel zo hoog als normaal. Op de IC is dat zelfs 14 procent. Dat vraagt nog meer van de overgebleven medewerkers. Yvonne Spetter: „Je kunt nee zeggen tegen een extra dienst, maar dan laat je je collega’s in de steek.”

Voortdurende druk en het tijdgebrek dat daaruit voortvloeit, leidt tot fouten

Anders dan in de eerste golf springt defensiepersoneel nog niet bij, in november. Het coördinatiepunt dat het ziekenhuis vorig jaar instelde om de stroom taarten, chocoladerepen en Rituals-pakketten onder het personeel te verdelen, is opgeheven. In plaats daarvan is de bewaking verder opgeschroefd. Na één druk op een knop spoeden beveiligers zich naar de Covid-afdeling, iets wat gemiddeld één keer per week gebeurt.

Verpleegkundigen vertellen over familieleden die hen tijdens het bezoekuur uitmaken voor „stelletje acteurs”, die weigeren afstand te houden, bezoektijden negeren of beweren dat hun dierbare stiekem is gevaccineerd. Eén virusontkenner wilde worden behandeld door een ongevaccineerde intensivist. De coördinerend verpleegkundige achteraf bij een intern overleg: „Daar gaan we uiteráárd even naar op zoek.”

Het moeilijkst vinden ze antivaxers die naar de IC bellen om te checken of er echt coronapatiënten liggen, patiënten en hun familieleden die de diagnose betwisten of, nog erger: zich bemoeien met het behandelplan. „Je moet vitamine C in zijn infuus doen”, zei een familielid tegen Spetter. Met een milde glimlach: „Dat had hij gelezen op internet.” Haar antwoord: „Prima. U kunt een potje pillen van thuis meebrengen.” Ergernis hierover valt weg zodra ze de kamer van een patiënt binnenstapt, zegt ze. „Gevaccineerd of ongevaccineerd, aan het bed maak ik geen onderscheid.”

Een blokje kaas eet je met mosterd. En drink je bier, dan drink je Heineken. Amstelbier? Dat is „uilenzeik”. Haar broer, wil Janneke Ekelschot zeggen, is een man met rotsvaste principes. Op het patiëntenformulier dat naast zijn ziekenhuisbed hangt, schreef ze: „Hij staat voor zijn standpunt.”

Als hij niet rondrijdt op de vrachtwagen, rommelt hij graag met geluidsapparatuur. Hij maakt radio voor een Utrechtse zender, vertelt ze. „Koos Alberts, Piet Veerman, Nico Haak, dat werk.” En waar Janneke en haar zus dagelijks met elkaar aan de lijn hangen, is haar broer liever op zichzelf. Hij komt niet langs om te kletsen, maar om de ramen te lappen.

En precies op zo’n dag, als haar broer met een zeem in de weer is, besluit Janneke het hem te vragen: „Waarom laat je je niet vaccineren?” Kort ervoor had hij in een geel hesje op het Museumplein in Amsterdam gedemonstreerd tegen de coronamaatregelen. Mondkapjes vond hij onzin, en het vaccin „troep”. Janneke Ekelschot maakt zich zorgen. Zij werkt als verzorgende in een appartementencomplex voor ouderen, waar ze ziet wat het virus aanricht. Zijn antwoord? „Corona is een griepje.”

Maar dan, na een bezoekje aan een drukke markt in Tiel, wordt hij ziek. Ekelschot, die zelf corona heeft gehad, hoort haar broer hoesten aan de telefoon. „Ik zei: ‘Je klinkt precies als ik’.” Ze brengt hem een thuistest. De uitslag: „Meteen twee dikke strepen.”

Op woensdag ziet ze haar broer voor het laatst. Ze brengt hem overgebleven maaltijden uit het verzorgingshuis. Als ze het tasje neerzet op de kliko in de voortuin, ziet ze hem door het raam.

Zondag appt Janneke’s moeder: heeft zij nog iets van haar broer gehoord? Janneke: „Ik schrok en wist meteen: dit klopt niet.” Ze belt haar vader en zegt: „We moeten erheen. Nu.”

Als de ambulance met haar broer aankomt in Amersfoort, blijkt het zuurstofgehalte in zijn bloed zo laag dat hij aan de beademing moet. De situatie is zo zorgelijk, dat de verpleging haar vraagt om afscheid te nemen voor hij in slaap wordt gebracht. Janneke: „‘Lul!’, zei ik. ‘Eigenwijze zak. Waarom heb je me niet gebeld?!’” De verpleegkundige toont begrip, en zegt dan: „Het is nu tijd om iets aardigs tegen hem te zeggen.” Ekelschot: „Ik heb gezegd dat ik heel veel van hem hou.” Eenmaal thuis kan ze niet meer stoppen met huilen.

De beademing in het Meander blijkt al gauw ontoereikend om haar broer in leven te houden. Anders dan bij een bacteriële longontsteking, komt er bij Covid geen slijm in de longen vrij. Het virus maakt de vaatwanden van de longblaasjes kapot. Als er dan onder hoge druk zuurstof in de longen wordt gepompt, kan dat voor grote schade aan het weefsel zorgen. Een hartlongmachine kan die functies van het lichaam ondersteunen – een dure, ingewikkelde en riskante behandeling. Janneke’s broer wordt vier dagen later overgebracht naar de intensive care van het UMC Utrecht. „De arts zei: ‘Hij is jong. We willen hem deze kans geven.’” Met zachte stem: „In Amersfoort had hij het niet gered.”

Intensivist Diederik Gommers waarschuwt in een hoorzitting met de Tweede Kamer dat code zwart „binnen tien dagen dreigt”. Ziekenhuizen zullen dan acute patiënten moeten weigeren.

Op de zesde verdieping van het UMC Utrecht reikt het zicht op heldere dagen tot ver voorbij de A28. Maar vandaag hangt boven de boomtoppen een dichte mist.

Binnen, op de ‘Covid-IC’, liggen de ziekste patiënten. Vijftien mensen worden in leven gehouden door machines, vrijwel allemaal zijn ze in slaap gebracht. In de kamers met wanden van glas, lijkt het alsof de nevel van buiten over de afdeling trekt. Hier klinkt onophoudelijk het gezoem van beademingsmachines, en gepiep van hartmonitoren en lege medicijnpompen die alarm slaan.

In deze wereld is intensivist Maarten van Eijk (38) verkeersleider van dienst. Een stevige kerel, die weinig stiltes laat vallen. Zichtbaar gewend om beslissingen te nemen. Ook als de omstandigheden hoogst onzeker zijn.

Als enige op de afdeling draagt Van Eijk geen witte klompen. Hij werkt áltijd op zijn blauwe suède schoenen. „Dat vind ik geinig.”

Van Eijk stelt de behandelplannen op voor de patiënten, stuurt verpleegkundigen aan en leidt jonge artsen op. Ondertussen beweegt hij zich in hoog tempo van patiënt naar patiënt: heb je al bloed afgenomen? Is de uitslag van de röntgenfoto al binnen?

Als we hem op een ochtend vragen hoe het kan dat er plots zoveel nieuwe namen op het patiëntenbord staan, blijft hij abrupt stilstaan. „Mensen gaan dood. Op de IC houden we mensen kunstmatig in leven. Als de prognose is dat iemand nooit meer van de IC af komt, stoppen we.” Door zijn beschermende kleding zijn alleen zijn ogen zichtbaar. „Op deze afdeling is doodgaan meestal een medische beslissing.” En daar gaat Van Eijk weer. Op weg naar een patiënt, checkt hij terloops of een verpleegkundige wel heeft geluncht. „Je eigen boterhammen? Er is boerenkool met worst!” Het ontbreekt haar simpelweg aan tijd en rust, vertelt ze later.

Het hele systeem piept en kraakt. Van huisarts, ziekenhuis tot revalidatiekliniek loopt het vast.

Wanneer Van Eijk een Vlaamse arts in opleiding begeleidt bij het aanbrengen van een tracheotomie – een kunstmatige opening in de luchtpijp – wordt hij weggeroepen. Een ambulance met een ongevaccineerde, zwangere vrouw is met spoed onderweg naar Utrecht maar de Covid-IC ligt vol. Ze komt over uit een ander ziekenhuis. Van Eijk moet snel beslissen: wie van zijn patiënten is ‘goed genoeg’ om met de ambulance mee terug te gaan naar een streekziekenhuis?

De gedwongen ‘patiëntwissel’ is typerend voor de ongekende druk op de afdeling in deze vierde coronagolf.

Maar die druk komt niet alleen van buiten. De afdeling hartchirurgie, de interne hofleverancier van patiënten voor de intensive care, doet steeds vaker tevergeefs een beroep op Van Eijk en zijn collega’s. Hartpatiënten die normaal gesproken zouden worden opgenomen op de IC, moeten nu op de hartafdeling blijven. „Kijk het nog even aan”, zegt Van Eijk tegen zijn collega-specialist. Zo’n advies leidt soms tot spanning en wrevel, merkt hij. „Want die collega belt me met een goede reden. Daarbij, ík hoef niet telkens tegen patiënten te zeggen: ‘Sorry, ook deze week gaat uw hartoperatie weer niet door’.”

Het probleem: de ernstigste Covid-patiënten zijn altijd acuut. Als je ze niet direct opneemt, gaan ze dood. In tegenstelling tot veel hartpatiënten.

Van Eijk: „Het hele ziekenhuis staat onder enorme spanning.” Niet alleen tussen de afdeling cardiologie en de IC is wrevel, het hele systeem piept en kraakt. Van huisarts, ziekenhuis tot revalidatiekliniek loopt het vast. „Het is verdomd lastig om nu iets gedaan te krijgen.”

En dat terwijl iedereen ziet dat een ander probleem aanzwelt. „Een bypass kun je best een week uitstellen. Of twee weken. Maar iedere dag neemt het risico toe”, zegt Van Eijk. „Uitgestelde zorg wordt vanzelf acute zorg.”

Zes verdiepingen lager rijden er in vijf minuten tijd vier ambulances de hal van de spoedeisende hulp binnen. Twee ervan vervoeren vermoedelijke Covid-patiënten, de andere twee een leukemie-patiënt en een hartpatiënt.

Na afloop schrobben de ambulancemedewerkers die Covid-patiënten vervoerden met emmer en sop de hele auto schoon. In de eerste golf, vertellen ze, werd dat poetsen voor hen gedaan, terwijl zij met een brancard de spoed op reden. „Daar is nu geen geld meer voor.”

Binnen, in een vergaderkamer, bespreken artsen en verpleegkundigen later wat zich die dag afspeelde in de achttien behandelkamers van de spoedeisende hulp. „Enerverend”, glimlacht een jonge arts. Een verpleegkundige: „Al die ambulances kwamen binnen. Toen dacht ik: waar is iedereen? En waar laat ik die patiënten?” Ze wijst naar een collega. „En toen kwam jij ook nog terug met die geïntubeerde patiënt.”

De ernstig zieke patiënt maakte noodgedwongen een lange reis door het ziekenhuis, vertellen ze: nergens was plek. De vrouw kwam binnen op de spoedeisende hulp, ging daarna het ziekenhuis in voor een CT-scan, maar op het volgende station – de IC – bleek geen plek. Daar ging de patiënt weer: zes verdiepingen omlaag, terug naar de spoedeisende hulp. Maar ook dáár lag het vol. „Al dat gesjouw”, zegt een van de verpleegkundigen aan tafel, „dat is slechte zorg”.

De patiënt is uiteindelijk noodgedwongen naar een kleine operatiekamer gebracht. Voor de toestand van de vrouw maakt dat niet uit. De familie heeft er ook geen moeite mee. Maar voor de artsen en verpleegkundige aan tafel klopt het niet. „Je wilt iemand in een mooie ruimte leggen hier, of op de IC”, zegt een andere verpleegkundige. „Niet tussen al die machines in een operatiekamer. Iemand kan doodgaan. Dat is geen plek om te sterven.”

De Nederlandse Zorgautoriteit concludeert in een rapport dat de druk op IC’s „ernstig” is. Een derde van de ziekenhuizen zegt patiënten af die eigenlijk binnen zes weken geopereerd zouden moeten worden.

De voortdurende druk en het tijdgebrek dat daaruit voortvloeit, leiden tot fouten, vertellen artsen en verpleegkundigen van verschillende afdelingen van het UMC Utrecht. Een dopje dat na een operatie onder een patiënt is blijven liggen en een wond veroorzaakt. Te veel of juist te weinig medicatie. Een patiënt die al een half uur op een leeggelopen matras ligt.

Bart Timmermans (39), manager van de IC-verpleegkundigen, knikt instemmend bij een kop koffie op zijn werkkamer. „Herkenbare voorbeelden”, vindt hij. IC-verpleegkundigen, legt hij uit, fungeren als alarmbel voor artsen. Zij zijn de ogen en oren van de arts bij de patiënt. Zij moeten het zien als iemand van kleur verandert, als iemand ineens rap achteruit gaat. „Voor een arts maakt het niet veel uit of je nu voor vijftien of voor twintig patiënten een behandelplan moet opstellen. Maar de verpleegkundige moet het uitvoeren. Die moet bij elke patiënt álles zien.”

Timmermans, zelf ooit werkzaam als verpleegkundige, worstelt als leidinggevende dagelijks met de gaten in het dienstrooster. De uitval onder zijn medewerkers is onverminderd hoog. Zijn verklaring, behalve de aanhoudende drukte: „IC-verpleegkundigen zijn van nature perfectionistisch. Ze zijn gewend om uitmuntende zorg te leveren.” En in een crisis is dat niet altijd mogelijk. „Een 7 in plaats van een 10 voelt voor hen niet als goede zorg.”

„Ik ga even uw mond uitzuigen.” IC-verpleegkundige Bram Stoffels (34) praat tegen patiënten, ook als die volledig in slaap zijn gebracht. Dat doen al zijn collega’s. „Het menselijke aspect is belangrijk”, zegt hij terwijl hij een patiënt wast.

Waar Stoffels voor de crisis verantwoordelijk was voor „1,3 patiënt”, is hij dat nu op de Covid-IC voor 2,5. Hij pendelt voortdurend tussen zijn patiënten. Zodra er elders een alarm afgaat voor een handeling die urgenter is dan die waar hij mee bezig is, snelt hij naar de betreffende patiënt. Zo komt hij na vijf minuten terug bij de man bij wie hij een klysma moest inbrengen. Op het moment dat hij met een collega de man op zijn zij draait, laat de patiënt alles lopen. Bram: „Ai, net te laat.” De man en het hele bed moeten worden verschoond. Een intensieve en tijdrovende klus. Bij het weggaan aait Stoffels de man liefdevol over de wreef van zijn voet.

Later, op de gang: „De huidige werkdruk leidt soms tot de angst een fout te maken – wat heel vervelend is.” Dan gaat er opnieuw een alarm af bij een van zijn patiënten. Stoffels: „Ik zeg hier op de afdeling vaak: het is ‘goed gegaan’ in plaats van ‘goed gedaan’.”

De IC-capaciteit van Nederlandse ziekenhuizen gaat met honderd bedden omhoog. Het UMC Utrecht voegt tien bedden toe op de speciale Covid-afdeling en twee op de IC. Defensie springt bij op de Covidafdelingen.

Op de zesde verdieping hebben zich vijftien verpleegkundigen en hun leidinggevenden verzameld in een zaaltje. Aan de muur hangen foto’s van medewerkers op het moment dat ze in dienst kwamen.

Bij de ‘Samenscholing’ kunnen verpleegkundigen twee keer in de week stoom afblazen. Eerste onderwerp van gesprek: de extra IC-bedden. „Tot hoeveel bedden gaan we eigenlijk”, vraagt een verpleegkundige. Timmermans, op diplomatieke toon: „Goede vraag. Het antwoord is 36, waarvan 20 voor Covid-patiënten.”

In het zaaltje klinkt gezucht. Alle aanwezigen weten: niet het aantal bedden maar het aantal verpleegkundigen is de beperkende factor. Timmermans is achter de schermen al dagen bezig om extra hulp in te schakelen. Hij kijkt de zaal rond en zegt: „Weet dat we er alles aan doen om jullie waar mogelijk te ontlasten.”

De Samenscholing is ook bedoeld om problemen aan te kaarten. Timmermans deelt „een groeiende zorg” van de leidinggevenden. „Wij hebben meerdere signalen gekregen dat het grote aantal ongevaccineerden leidt tot wrijving tussen collega’s onderling maar ook tussen verpleging en familie van patiënten.” Er is een mail binnengekomen van een familielid dat klaagt over een opmerking van een verpleegkundige, zegt Timmermans. Hij leest voor: „‘Als hij een vaccin had genomen, had hij hier nu niet gelegen, is er tegen ons gezegd’.” In het zaaltje blijft het stil. Timmermans kijkt in zijn papieren en vindt een ander voorbeeld: „‘Doe niet zo aardig tegen de familie van een ongevaccineerde’, is er door een collega tegen een andere collega gezegd.” Een leidinggevende verpleegkundige knikt instemmend. Hij zegt: „Er zijn meerdere discussies geweest tussen collega’s op de gang over ongevaccineerden. Dat kan echt niet.”

Er ontspint zich een korte maar beleefde discussie. De ergernis over het grote aantal ongevaccineerden leeft breder en laait in de koffiekamer met regelmaat op, vertellen de verpleegkundigen. Een deel van het personeel heeft moeite die „frustratie” daar achter te laten, is Timmermans’ conclusie. „Ontladen mag, maar het is niet onze taak om patiënten en hun familieleden te overtuigen.”

In Baarn zet Janneke Ekelschot een schaaltje gevulde speculaas op de keukentafel. In de woonkamer staat de kerstboom al, vol met zilveren en witte hangers. „Als-ie niet al stond, had ik hem dit jaar niet opgezet.”

Haar negenjarige dochter kruipt tegen haar aan op de houten bank in de keuken. Haar oom, zegt ze, „is de ziekste van de hele afdeling”.

Een paar dagen geleden heeft Ekelschot kwaad een sticker van de brievenbus van haar broer getrokken: ‘vaccin = vergif’, stond erop. „Iedere keer als ik in het ziekenhuis kom, schaam ik me ten opzichte van de verpleegkundigen.”

Thuis is ze verdrietig, wanhopig soms. Hij is zo jong, komt het goed? En als hij eruit komt, piekert ze, hoe is hij er dan aan toe? Janneke Ekelschot loopt over van de vragen. Waarom heeft hij zo lang doorgemodderd? Hoe lang heeft hij op die bank gelegen? Wat nu als hij even had gebeld?

Als ze naast zijn bed staat, houdt ze haar telefoon bij zijn oor. Haar man heeft een playlist gemaakt met Nederlandstalige nummers. Op de website van het piratenradiostation waar haar broer als vrijwilliger werkt, houdt de familie zijn toestand bij. „Er is geen echte verbetering”, staat er. Gelukkig heeft hij de „beste longmachine” die er is.

Haar broer is lang niet de enige op de afdeling die geen vaccin nam. In de maand dat NRC meeloopt, zijn ongevaccineerden altijd ruim in de meerderheid. Ze zijn ook vaak zwaarlijvig. Soms zozeer dat ze – om doorligplekken te voorkomen – op een speciaal ‘zandbed’ worden gelegd.

Van de onvrede die in het ziekenhuis achter de schermen heerst over de ongevaccineerden, is op de werkvloer niets te merken, zegt Janneke. „Ik ben de mensen in Utrecht zó dankbaar voor alles wat ze voor mijn broer doen. En nog liefdevol ook.” Ze kijkt even opzij naar haar dochter, maar die weet al hoe ze erover denkt. „Als het mijn broer niet was geweest, had ik tegen de artsen gezegd: geef dat bed maar aan een ander.”

De voorzitter van het Landelijke Netwerk Acute Zorg Ernst Kuipers zegt dat code zwart „absoluut is afgewend”. In het UMC Utrecht zijn ook de twee extra IC-bedden bezet.

Op een dinsdagmiddag in december bestelt intensivist Maarten van Eijk een bord spaghetti bij het Italiaanse restaurant San Siro, in het centrum van Utrecht. Hij heeft het hele weekend gewerkt. Vandaag is zijn vrije dag. Vanochtend bracht hij zijn schoenen naar de schoenmaker.

Hij wil graag uitleggen hoe zwaar een IC-opname is, waarom het virus zo’n beslag legt op de zorg en wat zijn „prachtige vak” inhoudt.

Dat de ziekenhuizen nog niet in code zwart zitten, kan hij formeel bevestigen. „Als we iemand moeten opnemen, dan doen we dat.” En toch, zegt hij, sluipt de crisis in het besluit óf je iemand wel of niet opneemt. „Als de intensive care vol ligt en er staan hartoperaties gepland, dan kan het zijn dat je een patiënt met een minieme overlevingskans niet opneemt”, zegt hij. Een patiënt bij wie je het voor de crisis wel had geprobeerd. Van Eijk legt zijn bestek neer. „Dat is de realiteit. Iedereen die nu zegt dat die druk geen rol speelt, die liegt.”

Hij kan overigens „goed omgaan” met die druk, zegt hij. „Ik ben niet gelovig. Ik hang heel erg aan de kwaliteit van leven.” Voor Covid had hij al wel eens moeite met het traject dat ze met sommige patiënten aangingen. „Momenten dat ik denk: kunnen we niet beter inzetten op een waardig einde van het leven? Een IC-opname is loodzwaar voor een patiënt.”

Het staken van een behandeling is een belangrijk deel van het werk op de IC. Een beslissing waarin de familie ook een rol speelt. „Het is uiteindelijk een medische beslissing. Maar je wilt dat zij er ook achter staan.” Zo eens per week stuit hij op twijfel bij familie, zeker nu bij Covid, patiënten zijn relatief jong. Van Eijk: „Soms helpt het als je tegen familie zegt: ga er nu eens een paar uurtjes naast zitten. Dan zien ze hoe iemand er aan toe is.”

En precies die ruimte, om dingen rustig aan te kijken, komt in deze pandemie onder druk te staan.

Een enkele keer, geeft hij toe, verliest hij zijn empathie met familie. Deze week nog: „Wij wilden de behandeling staken van een ernstig zieke, ongevaccineerde patiënt. Maar een van de familieleden verzette zich. ‘God kan nog een wonder verrichten’, zei hij. Dat vind ik moeilijk. Waarom dacht hij eerder niet: God heeft met dat vaccin een wonder verricht?”

Ondanks het zuurstofmasker is goed te zien dat Rikus Hidding (74) even glimlacht. De voormalig predikant uit Bunschoten-Spakenburg ligt bij het raam op een tweepersoonskamer. Hij kent de vooroordelen over zijn gemeente. „Maar mijn vrouw en ik waren beiden gevaccineerd.”

Zijn glimlach verdwijnt op slag als hij opzij kijkt, naar waar tot twee dagen geleden haar bed stond. „Daar lag ze. Heleen is 73 jaar geworden, 49 jaar daarvan waren wij samen.” Er loopt een traan langs zijn zuurstofmasker.

Ondanks de vaccinatie raakten beiden in november besmet. Hij belandde in het ziekenhuis in Amersfoort, zij op de intensive care van het UMC Utrecht. Hidding: „Heleen had beenmergkanker.” Beddenschaarste of niet: de verpleging van het Meander organiseerde met de Stichting Wensambulance hun hereniging in Utrecht, waar de verpleging een tweepersoonskamer voor ze regelde. „Daar ben ik ze eeuwig dankbaar voor.”

Dat geluid is op iedere gang te horen. Het overgrote deel van de patiënten is zeer tevreden over de geleverde zorg en de toewijding van artsen en verpleegkundigen.

Hidding vertelt over de laatste dagen met zijn vrouw. „We hebben nog kunnen praten over de begrafenis en de kerkdienst.” Op zijn nachtkastje staat de rouwkaart met een foto van zijn vrouw. Ze draagt een roze jurk en een parelketting. Hidding: „Zo ligt ze ook in de kist.”

De uitvaart moet hij wegens zijn nog broze gestel aan zich voorbij laten gaan. „Dat vind ik ontzettend moeilijk.” Hij zal de plechtigheid volgen via een beeldscherm en zich vasthouden aan de herinneringen, vertelt hij. „Heleen had vrede met de situatie. Ze was moegestreden.” Haar laatste woorden? „‘Tot ziens’, zei ze. Want dat geloven wij: dat we elkaar weer gaan zien.”

Eén deur verder zit Alex Geurts (55) op de rand van zijn bed. Een klein wonder. Tweeënhalve week lag de Limburger op de intensive care. Geïntubeerd en buiten bewustzijn. Eerst in Heerlen, daarna in Utrecht. Zijn vrouw Saskia zit op een stoel naast hem en herinnert zich de bange, eerste dagen na besmetting. „Het ging allemaal zo snel”, zegt ze. „Ik had griep en onze twee kinderen voelden zich ook niet lekker. En toen kwam Alex na een nachtdienst thuis met dezelfde klachten.”

De productiemedewerker testte positief. Vier dagen later belandde hij „hondsbenauwd en met 40 graden koorts” in het ziekenhuis. Een CT-scan van zijn longen luidde alarmfase 1 in. Saskia: „De arts zei: ‘mevrouw, het gaat niet goed met uw man. We gaan hem in coma brengen. U kunt zo afscheid van hem nemen’.” Ze slaat de hand voor haar ogen. „Als je dat hoort, krijg je echt een klap van de mallemolen.” Ze vroeg haar man naar zijn laatste wens, overtuigd als ze was dat zijn einde nabij was. „Alex zei: ‘Gewoon, nog altijd een vuurpijl. De as erin en de lucht in met dat ding’.” Geurts hoort het verhaal gelaten aan. „Ik kan me er niets van herinneren.”

De periode op de IC heeft er zichtbaar ingehakt. De levensgenieter („ik ben gek op barbecue en lekkere sauzen”) is twintig kilo afgevallen, zijn spiermassa is gereduceerd en de langdurige medicatie en anesthesie hebben mentaal hun sporen nagelaten. Geurts: „Ik word nog iedere dag helderder in mijn hoofd.”

Zijn vrouw lacht bij de herinnering aan hoe ze Alex trof toen hij net van de IC naar de afdeling was gebracht. Vrolijk klopte ze op het raam van zijn kamer. „Alex keek me wezenloos aan.” Binnen vroeg ze: „Je weet toch nog wel wie ik ben?”

Alex zei: „‘Wij zijn toch uit elkaar?’”

Saskia: „Ik zei: ‘Wát zeg je?’”

Alex zei: „‘Ik heb een kindje met een ander.’”

Saskia: „Ik zei: ‘Schat, al had je het gewild. Je bent al jaren gesteriliseerd.’”

Geurts lacht verlegen. „Ook dat kan ik me niet meer herinneren.” Zij: „De dag erna vertelde hij me dat er hier in het ziekenhuis een groot casino is waar hij veel was geweest.” Geurts: „Ik denk dat ik in de war was met alle lichtjes en geluidjes op de IC.”

Premier Rutte kondigt in een persconferentie een nieuwe lockdown aan. „Nederland gaat opnieuw op slot.” Er zijn zorgen over de opkomst van de Omikronvariant. De modelleurs van het RIVM berekenen dat zonder ingrijpen er begin februari zo’n 4.000 mensen op de IC zouden liggen.

Alex Geurts is na ruim vier weken weer thuis in Geleen na een kort verblijf in een revalidatiekliniek. Geurts terugblikkend: „Ik had benen als blokken beton, nu zijn het lollystokjes.”

De opluchting bij zijn vrouw is groot. „De flapdrol”, zegt ze over haar man. „Meneer wilde zich niet laten vaccineren.” Geurts heeft last van trombose en was bang dat het vaccin die klachten zou verergeren. „Als iemand me eerder had verteld dat corona een groter gevaar is dan het vaccin, had ik me laten prikken,” zegt hij. „Die uitleg heeft te wensen overgelaten, vind ik.”

Nu is hij om. „Ik laat me zeker vaccineren.” Dat geldt niet voor zijn omgeving, waarin veel mensen afkerig zijn van vaccinatie. Saskia: „Zijn eigen broer laat zich ook nu nog niet vaccineren. Dat is toch ongelofelijk?” Geurts haalt zijn schouders op. „Het is ieders eigen keuze.”

In het UMC Utrecht is Bart Timmermans, de manager van de verpleegkundigen, tevreden met de nieuwe lockdown. „Het is alsof je het buiten ziet waaien maar weet dat het op zee stormt. Als je dan de ruiten niet dichttimmert, ben je te laat.”

Intensivist Maarten van Eijk is buiten adem als hij zijn werktelefoon opneemt. Het is twee dagen na de persconferentie. Opgetogen: „We hebben een goede dag. Alle geplande hartoperaties kunnen doorgaan.”

Hij weet dat er ook in zijn ziekenhuis al wordt gesproken over een verruiming van het aantal IC-bedden vanwege de Omikrondreiging. Maar landelijk „vier-dui-zend” bedden, „dat is echt onmogelijk”.

De jongste dochter van Janneke Ekelschot doet op dinsdagmiddag 21 december huppelend de deur open. Ze is net als haar oudere zus thuis nu de scholen weer zijn gesloten.

Hun moeder heeft net een IC-verpleegkundige aan de telefoon gehad. Ekelschot: „Pffff, het houdt niet op.” Haar broer ligt nog altijd op de intensive care. Zijn situatie is kritiek. „Maar hij is weer wakker!”

Drie dagen eerder, op zaterdag, keek ze hem voor het eerst in een maand weer in zijn ogen. Samen met haar man reed ze die avond naar Utrecht. Met „knikkende knieën” liep ze zijn kamer binnen.

„Hé broer, goed je te zien.”

Hij herkende Janneke meteen, zag ze. Hij knipperde met zijn ogen, praten kan hij niet. Door een kunstmatige opening in zijn luchtpijp wordt hij beademd.

„Hier je zus, de jankbal.”

Janneke heeft haar broer nog nooit zien huilen, maar nu rolt er ook bij hem een traan over zijn wang. Ze aait hem over zijn hoofd, dat hij altijd kaal scheert. „Inmiddels heeft hij zo’n oude lullenkrans op zijn kop.”

Van het aanrecht pakt ze een turquoise mapje. Daarin houdt ze voor hem bij wat er van dag tot dag gebeurt. „Kan hij het later allemaal teruglezen.” Er klinkt aarzeling in haar stem – of het zover komt, is nog altijd hoogst ongewis. Janneke: „De man die over corona zei: ‘Ik hoest het wel weg’…”

Bij het weggaan vertelt ze dat ze die zaterdagavond opnieuw haar telefoon bij zijn oor hield. Dit keer met zijn lievelingsnummer van Nico Haak. De titel: ‘Uw laatste jas, meneer’.

Het UMC Utrecht is één van de acht academische ziekenhuizen van Nederland. Een kolos met bijna duizend bedden, 12.000 medewerkers en 200.000 patiënten per jaar. Waar jaarlijks 1.800 trauma’s zoals ernstige verwondingen worden behandeld, 400 multi-trauma’s (zware auto-ongelukken) en gemiddeld elke dag iemand na „een val van hoogte”.

Het UMC Utrecht is geen ziekenhuis voor ‘aanlopers’; patiënten die zelf de spoedeisende hulp bezoeken met een gekneusde enkel of gebroken pols. Die mensen gaan naar een ‘gewoon’ streek- of stadsziekenhuis zoals het Meander in Amersfoort of het Diakonessenhuis in Utrecht. Het UMC Utrecht is er voor de meest complexe patiënten uit de regio. Riskante transplantaties, zeldzame kankervormen. Intensivist Van Eijk: „Voor een blinde darmontsteking moet je hier niet zijn.” Deze maand keerde het ziekenhuis elke medewerker een bonus van 500 euro netto uit.

Op verzoek van NRC verleende het UMC Utrecht toestemming om mee te lopen op de spoedeisende hulp, de intensive care en twee Covid- afdelingen. Dit artikel is voor publicatie voorgelegd aan alle betrokkenen ter verificatie van feitelijke onjuistheden. De naam van één patiënt is weggelaten omwille van zijn privacy.

Foto’s Ilvy Njiokiktjien. Vorm en techniek Koen Smeets.

Heeft u een tip over dit onderwerp, ziet u een spelfout of feitelijke onjuistheid? We stellen het zeer op prijs als u ons daarover een bericht stuurt. U kunt ons ook anoniem een tip geven.